bio

bio

 Petra van der Schoot, (‘s-Hertogenbosch, Nederland) studeerde in de jaren ’80 beeldhouwkunst aan de academie voor beeldende kunsten ST Joost, Breda. Gedurende deze jaren studeerde zij ook Cello aan het Brabants Conservatorium; een combinatie voor die tijd uitzonderlijk. Hierdoor raakte zij zich bewust van het enorme mentaliteits- en taalverschil en de gapende kloof die door specialisatie, oftewel professionalisering, tussen de beide disciplines was ontstaan en nu ook in haar dreigde. Na haar afstuderen aan de kunstacademie in ’87 zette ze haar studie voort aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij componist, theatermaker en theoreticus Dick Raaijmakers, om dit verschil in mentaliteiten nader te bestuderen en een ​​persoonlijke houding te ontwikkelen in het opnieuw samenbrengen van beeld en nieuwe muziek . Gedurende deze jaren (87-92) werkte ze samen met verschillende componisten, jazzmusici, choreografen en theatermakers om in de praktijk de relatie tussen beeld, taal, geluid en beweging te onderzoeken.

In het begin van haar kunstenaarschap bracht dit onderzoek haar tot een aantal grafische werken zogenaamde ‘partituren voor de verbeelding’, zowel partituur, performance als beeldenkunstwerk, waarin de verschillen in mentaliteit worden opgeheven door ze een betekenisvolle plek te geven binnen één rituele handeling; een zgn ‘uit- en thuis- plan, oftewel een ‘rite de passage’ waarin het maatschappelijke streven omhoog te gaan, fysiek, mentaal en spiritueel in verband wordt gebracht met een archaïsche reis naar beneden, als natuurlijke balans. ( ‘Wandperformance: Ritueel van de thuiskomst’ 1993) In de jaren daarna heeft zij zich toegelegd op een uitvoering van deze partituren. Zo is ze verschillende aspecten ervan middels sculpturen, foto’s, video’s, als ene soort theatrale ensceneringen samengebracht in installaties, gaan onderzoeken ( ‘en toen zag ik de zeebodem in de wolken weerspiegeld’  2003).

Sinds 2001 werkt ze regelmatig samen met componist Piet-Jan van Rossum die tentoonstellingsmuziek componeerde voor haar installatie : “en toen zag ik de zeebodem in de wolken weerspiegeld“ (Stroom, HCBK , Den Haag, 2003) . Samen met Van Rossum realiseerde ze drie live-muziek/filmprojecten: Alle terre assenti (2001) en Angel Alley (2005) en ‘alles kruipt langs de vloer aan mij voorbij’ (2014). Vanaf 2006 maakt ze naast haar kunstenaarschap, tevens als theatermaker/regisseur met van Rossum, pianist Reinier van Houdt en actrice Barbara Duijfjes, de stap naar beeldend muziektheater in de door haar gedroomd rituele vorm;  een hybride van beeldende kunst, performance en muziek, waarin muziek en beeld onherleidbare elementen zijn die zich niet langer aan elkaar of aan een verhaal onderwerpen, maar samenkomen in één integrale partituur voor geluid, beeld, actie en licht (‘ aantekeningen van een zoogdier’ (2008), ‘and something inbetween’ (2010), Achterna gedragen 2011/2012), De Optocht ( 2017/2018 i.s.m. Toon Tellegen en het Ives ensemble  )

                                                                             ***

‘Van der Schoot voert de regie vanuit een visie op de theatrale ruimte als mogelijkheid om een venster naar een andere realiteit te openen, verdicht en vervreemd van het alledaagse, waarin een ogenschijnlijk simpele gebeurtenis wordt gezien als een persoonlijke vraag die op beeldende/muzikale wijze aan de verbeelding van de toeschouwer wordt gesteld.

Het dagelijks leven is weliswaar overweldigend visueel, vol van de persoonlijke maar inwisselbare drama’s van alledag, maar we spreken hier pas van een beeld als een fenomeen, gebeurtenis of ontwikkeling zich heeft vervreemd en losgemaakt van het alledaagse en een aanleiding heeft gevonden om zich door het tijdloze ruim van de verbeelding te gaan bewegen, op zoek naar een betekenis die ruimte schept, die het persoonlijke en het alledaagse overstijgt.

In deze beelden wordt schijnbaar afstand gedaan van het persoonlijke, maar in de praktijk wordt het persoonlijke juist extreem uitgediept om zo te zoeken naar de collectieve waarde er van. Geen enkel beeld is uniek en een garantie voor identiteit of realiteit; altijd al roeren ze met kop of staart in een soep van oerbeelden, die de menselijke natuur is gegeven en waaraan wij door dagelijks roeren -bewust maar meestal onbewust- steeds weer motivatie, bezieling en geborgenheid ontlenen. Beelden drukken niet zozeer een originele exclusieve betekenis uit, maar zijn in wezen open en ‘gastvrij’ voor menselijke interpretatie en verbeelding, daardoor onderling verbonden.’